‘Een duurzaam ontwerp is voordeliger op de lange termijn’

Advies en ontwerp
5 januari 2023 | 9 minuten leestijd
Geschreven door: Sander van der Meijs

Als voorzitter van branchevereniging Koninklijke NLingenieurs staat Carla Moonen pal voor de ingenieurs. Ingenieurs reiken de oplossingen aan voor de grote uitdagingen waar de bouw zich voor gesteld ziet. 

Vanaf de plek waar we elkaar spreken hebben we een inspirerend uitzicht op de bouwplaats van onder andere Wonderwoods, een project waar de bouwsector zichzelf heeft overtroffen als het gaat om duurzaam en milieu-inclusief bouwen. Ingenieurs zijn hier vanaf het begin bij betrokken geweest, betoogt Carla Moonen. Dat zou overal zo moeten gebeuren. We hebben een gesprek over innovatie in de bouw.  

Er zijn enorm veel uitdagingen in de bouw. Die houden verband met zaken als stikstof, duurzaamheid, CO2-uitstoot en watermanagement. Wat kunnen ingenieurs hierin betekenen volgens u?

Heel veel! Het is belangrijk om open te staan voor innovatie in de bouw, voor nieuwe materialen, andere werkwijzen, nieuwe bouwstijlen. Maar de bouwsector is geen zeer innovatieve sector. Als je dat afzet tegen andere sectoren – daar is veel onderzoek naar gedaan – dan bungelt de bouw vaak onderaan in de innovatiekracht. Dat moet dus versterkt worden, want we staan voor grote uitdagingen in de gebouwde omgeving. En dat kan ook. Mijn visie is dat die innovatiekracht kan worden versterkt, omdat die kennis en ervaring zit in de ingenieursbedrijven. We kunnen het, en dat bewijzen we dagelijks opnieuw.

Wat moet er dan gebeuren om die innovatie ook echt door te laten dringen tot alle hoeken van de bouwbranche?

Het mooie van de ingenieursbedrijven en van de ingenieursbranche is dat we, net als architecten, vooraan in de keten staan. Ingenieurs maken de eerste ontwerpen. Daarmee kun je de hele gebiedsinrichting meepakken. De meeste ingenieursbedrijven zijn namelijk specialist en expert in het maken van het integrale ontwerp. En dat werk wordt alleen maar belangrijker, omdat er op allerlei functies steeds meer geïntegreerd moet worden. Kijk, als je nu bijvoorbeeld een nieuwe parkeergarage bouwt, dan kijk je gelijk breder. Kan ik zonnepanelen op het dak leggen? Kan ik hier water vasthouden? Is dat water te hergebruiken in de nabije omgeving? Kan ik doen aan vergroening? Kan ik biodiversiteit toevoegen in het ontwerp? 

Dat is wat Wonderwoods doet, waar we op uitkijken. Dat is een heel groot gebouw, en toch wordt er biodiversiteit mee toegevoegd. Dat is dus een omkering. Vaak was het zo dat er natuur verdween als je iets aanlegde. Of het watertekort nam toe, of het was een verstoring in het landschap. Maar wat ik merk is dat de ingenieursbedrijven een heel sterke maatschappelijke verantwoordelijkheid voelen. Want je ontwerpt vaak voor honderd, tweehonderd, of misschien wel driehonderd jaar. We voelen een steeds grotere verantwoordelijkheid om de hittestress, het opvangen van water, de circulariteit, het klimaat, adaptief bouwen, allemaal in die ontwerpen te integreren. Zo ontstaan er ontwerpen die op lange termijn robuust zijn. Dat is natuurlijk een enorme uitdaging, want het betekent een heel nieuwe manier van ontwerpen en heel creatief ontwerpen. Dat is de opgave voor de ingenieurs.

Maar zo werkt het niet altijd. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat er optimaal gebruik wordt gemaakt van wat ingenieurs doen?

Heel bepalend is de rol van de opdrachtgever. Dat is bijvoorbeeld een gemeente, een ziekenhuis of een jaarbeurs. En heel bepalend voor dat hele proces is ook hoe de tender eruit ziet. Hoe wordt de opdracht in de markt gezet? Wat ik merk is dat als je echt innovatie wil, met integrale ontwerpen die op lange termijn robuust zijn, je een opdrachtgever nodig hebt die in zijn opdracht ruimte biedt. Die dus geen deeluitvraag doet. 

Daar hebben we soms last van. Dat een opdrachtgever bijvoorbeeld zegt: maak een nieuwe sluis, of knap die kademuren op in Amsterdam, of bouw hier een winkelcentrum. Soms is de opgave partieel en single issue, op één ding gericht. Wij zeggen juist dat alles wat je doet in de ruimte een kans is voor het oplossen van meerdere problematieken die je hebt in de stad. Als je de opdracht wat rekt, krijg je meer creativiteit in het ontwerp. En als je dan vervolgens selecteert als gemeenteraad, of als Provinciale Staten, of als Rijkswaterstaat, dan moet je ook de moed hebben om niet alleen op prijs te selecteren. Dan moet je ook kijken naar long life cycle-kosten. Want vaak is de aanleg duurder, maar het gaat ook om onderhoud en opbrengsten. Heel vaak komen de baten gespreid over de lange termijn. Een duurzaam ontwerp is op de lange termijn vaak voordeliger. 

Hoe kunnen ingenieurs hierin helpen?

Ik moedig het heel erg aan in mijn branche dat ingenieursbedrijven in gesprek gaan met opdrachtgevers. Stel, je krijgt een sterk afgebakende opdracht en je denkt: wat als ik nou die woonwijk erbij mag betrekken, of dat park, en je vergroot het studiegebied, dan kan ik een veel intelligenter en sterker ontwerp maken. Dat gesprek moeten wij vanaf het begin aangaan met de opdrachtgever. We zijn allemaal zeer intelligente mensen, maar we hebben de neiging om soms te bescheiden te zijn. Maar het verantwoordelijkheidsgevoel is groot, omdat we als ingenieursbureaus ook zo goed zien hoe groot de problematiek is. Daarom zeg ik: ga de dialoog aan met de opdrachtgever. Met de kennis en de ervaring die je hebt kun je het bespreekbaar maken.

Wat kan ingenieursbureaus hierbij helpen?

Dat heeft te maken met de voor mij ideale route van een opdracht. Die zet de ingenieur in zijn kracht voor het hele sterke integrale ontwerp. De ideale volgorde is ontwerp-bouw-techniek. Maar we zien soms een andere volgorde. Want het komt ook voor dat de opdracht bij de bouw binnenkomt. Dan start het bij de bouwbedrijven en gaan die naar de ontwerper toe. Dan loop je het risico dat de bouwer de ingenieur in een te strak keurslijf zet. Die bouwer heeft al gesproken met de opdrachtgever. En dus zitten de ontwerpers vast aan een smaller kader.

Daarbij moet je bedenken dat de bouw te maken heeft met kleine financiële marges, bijvoorbeeld als ze aan een tender hebben meegedaan. We hebben het dan vaak maar over enkele procenten winst op projecten. Je voelt hem al aankomen, dan mag er niet zo veel gesleuteld worden aan het ontwerp en het mag zeker niet meer geld gaan kosten. 

Dan kunnen de ingenieurs dus niet op het bredere plaatje wijzen?

Precies. Dan vindt het gesprek niet voldoende plaats tussen ontwerper en opdrachtgever. En in mijn visie moet je er altijd voor zorgen dat de ontwerper vooraan zit. De ontwerpers moeten de verbindingen hebben met de opdrachtgever. Dat mag ook best in aanwezigheid van de bouwer, maar de ontwerper staat bij voorkeur zelf ook in contact met de opdrachtgever.

Dat is mijn visie. Daar hoeft niet iedereen het mee eens te zijn, maar ik sta ergens voor. En als je kijkt naar hoe groot de problemen in de maatschappij zijn, met de bodem, met water, met klimaat, met warmte, met allerlei chemische stoffen, met de eindigheid van fossiele brandstoffen, dan is de noodzaak groot om het in één keer goed te doen. En ik kan toch wel met stelligheid zeggen dat in de ingenieursbedrijven precies de mensen zitten die hier allemaal verstand van hebben. Stikstofexperts, geluidexperts, bodemexperts, milieudeskundigen, toxicologen, ze werken allemaal bij ingenieursbedrijven. Ze begrijpen hoe het werkt en ze kunnen het allemaal in een grotere omgeving plaatsen en op elkaar laten aansluiten. 

Wat is uw rol hierin als voorzitter van NLingenieurs?

Als voorzitter probeer ik dit te stimuleren. Dat doe ik op meerdere manieren. Ik zit in het Bouwberaad, waar de minister van Wonen en Ruimtelijke Ordening voorzitter van is. De andere voorzitters van de verschillende branches binnen ontwerp, bouw en techniek zijn hier eveneens lid van. Verder heb ik overleggen met de eindverantwoordelijken van opdrachtgevers, waarin ik uitleg hoe de ingenieursbedrijven in hun kracht worden gezet door ruimte te bieden voor innovatie. Dus als bijvoorbeeld Rijkswaterstaat te veel partiële uitvragen uitzet, alleen een sluis, alleen de afrit van de snelweg, terwijl er een veel grotere opgave ligt, dan benoem ik dit in onze overleggen.

En hoe wordt daarop gereageerd?

Het gaat er vooral om dat je het gesprek voert. Dus van: realiseren jullie je dat je innovatie remt door je eigen manier van uitvragen? En hoe kunnen wij als branche jullie versterken? Die gesprekken helpen, want ook bij Rijkswaterstaat staat innovatie hoog op de agenda. Dat is wat ik als branchevoorzitter doe. En natuurlijk kunnen bedrijven dat ook individueel doen, maar ik heb overleggen met alle grote opdrachtgevers. Zoals met Rijkswaterstaat, ProRail, en met TenneT. En ik ga niet alleen. Ik neem een delegatie van ingenieursbedrijven mee. Die kunnen onze inbreng uit eerste hand onderbouwen met praktijkvoorbeelden, dat helpt heel erg voor de bewustwording. 

Zo voegen we vanuit Koninklijke NLingenieurs waarde toe. Als voorzitter doe ik dat vanuit een onafhankelijke rol, voor de hele branche. Ik wil het beste doen voor het land. Dat het voor Nederland, over lange termijn, slimme en duurzame investeringen en ontwerpen oplevert, dat is mijn belang.

ir. ing. Carla Moonen is sinds september 2018 voorzitter van Koninklijke NLingenieurs. Eerder was ze onder meer dijkgraaf van Waterschap Brabantse Delta, projectdirecteur bij het ministerie van VROM en raadsadviseur voor het kabinet van premier Mark Rutte op de gebieden ruimtelijke ordening, mobiliteit, water, energie, landbouw en natuur en milieu. Ze studeerde af aan de Wageningen University en is agrarisch econoom, rentmeester en ingenieur in de cultuurtechniek.

Gerelateerde artikelen